Information about the word opdringen (Dutch → Esperanto: trudi)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɔbdrɪŋə(n)/
Hyphenationop·drin·gen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) dring op(ik) drong op
(jij) dringt op(jij) drong op
(hij) dringt op(hij) drong op
(wij) dringen op(wij) drongen op
(jullie) dringen op(jullie) drongen op
(gij) dringt op(gij) drongt op
(zij) dringen op(zij) drongen op
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) opdringe(dat ik) opdronge
(dat jij) opdringe(dat jij) opdronge
(dat hij) opdringe(dat hij) opdronge
(dat wij) opdringen(dat wij) opdrongen
(dat jullie) opdringen(dat jullie) opdrongen
(dat gij) opdringet(dat gij) opdronget
(dat zij) opdringen(dat zij) opdrongen
Imperative mood
Singular/PluralPlural
dring opdringt op
Participles
Present participlePast participle
opdringend, opdringende(zijn) opgedrongen

Usage samples

Wat mij betreft mogen mensen geloven waarin ze willen, maar dring dat niet aan anderen op.

Translations

Catalanimposar
Englishassert; coerce; force; thrust; impose
Esperantotrudi
Faeroesenoyða
Finnishtyrkyttää
Frenchcontraindre; imposer; obliger
Germanaufdrängen; aufnötigen; dringen; aufdringen
Portugueseditar; forçar; impor; obrigar
Romanianforța; impune
Saterland Frisianaptringe; tringe
Spanishconstreñir; imponer; obligar