Synoniem: overláden
Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈovərbəlɑstə(n)/ |
Afbreking | over·be·las·ten |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) overbelast | (ik) overbelastte |
(jij) overbelast | (jij) overbelastte |
(hij) overbelast | (hij) overbelastte |
(wij) overbelasten | (wij) overbelastten |
(jullie) overbelasten | (jullie) overbelastten |
(gij) overbelast | (gij) overbelasttet |
(zij) overbelasten | (zij) overbelastten |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) overbelaste | (dat ik) overbelastte |
(dat jij) overbelaste | (dat jij) overbelastte |
(dat hij) overbelaste | (dat hij) overbelastte |
(dat wij) overbelasten | (dat wij) overbelastten |
(dat jullie) overbelasten | (dat jullie) overbelastten |
(dat gij) overbelastet | (dat gij) overbelasttet |
(dat zij) overbelasten | (dat zij) overbelastten |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
overbelast | overbelast |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
overbelastend, overbelastende | (hebben) overbelast |
Duits | überhäufen |
---|---|
Engels | overburden; overload |
Esperanto | troŝarĝi |
Frans | accabler |
Hongaars | túlterhel |
Portugees | abarrotar; sobrecarregar |