Informatie over het woord breien (Nederlands → Esperanto: triki)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbrɛi̯jə(n)/
Afbrekingbrei·en

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) brei(ik) breide
(jij) breit(jij) breide
(hij) breit(hij) breide
(wij) breien(wij) breiden
(jullie) breien(jullie) breiden
(gij) breit(gij) breidet
(zij) breien(zij) breiden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) breie(dat ik) breide
(dat jij) breie(dat jij) breide
(dat hij) breie(dat hij) breide
(dat wij) breien(dat wij) breiden
(dat jullie) breien(dat jullie) breiden
(dat gij) breiet(dat gij) breidet
(dat zij) breien(dat zij) breiden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
breibreit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
breiend, breiende(hebben) gebreid

Voorbeelden van gebruik

Hij trok daarbij steeds een paar warme nachtsokken aan, die mevrouw Hubbard voor hem had gebreid.

Vertalingen

Afrikaansbrei
Catalaansfer ganxet; fer mitja; tricotar
Duitsstricken
Engelsknit
Esperantotriki
Faeröersbinda
Franstricoter
Portugeesfazer meias; fazer renda
Roemeensîmpleti
Russischвязать
Saterfriesbraidelje; braidje
Spaanshacer punto de aguja
Srananbrey
Westerlauwers Friesbreidzje