Informatie over het woord huiveren (Nederlands → Esperanto: tremi)

Synoniemen: beven, bibberen, rillen, sidderen, trillen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɦœy̯̯vərə(n)/
Afbrekinghui·ve·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) huiver(ik) huiverde
(jij) huivert(jij) huiverde
(hij) huivert(hij) huiverde
(wij) huiveren(wij) huiverden
(jullie) huiveren(jullie) huiverden
(gij) huivert(gij) huiverdet
(zij) huiveren(zij) huiverden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) huivere(dat ik) huiverde
(dat jij) huivere(dat jij) huiverde
(dat hij) huivere(dat hij) huiverde
(dat wij) huiveren(dat wij) huiverden
(dat jullie) huiveren(dat jullie) huiverden
(dat gij) huiveret(dat gij) huiverdet
(dat zij) huiveren(dat zij) huiverden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
huiverhuivert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
huiverend, huiverende(hebben) gehuiverd

Voorbeelden van gebruik

Toen kreeg ik het verhaal te horen en terwijl die onregelmatige stem schrapend en fluisterend verderging, huiverde ik telkens weer, ondanks de zomerse dag.
Hij bracht zijn voertuig tot stilstand en keek huiverend om zich heen.
Ik huiverde kort en zij vulde onze bekers opnieuw.

Vertalingen

Afrikaansbewe
Catalaanstremolar
Deensryste
Duitsbeben; zittern; zucken; sich schütteln
Engelsshiver
Engels (Oudengels)acweccan
Esperantotremi
Faeröersdarra; skelva
Finsvavista
Franstrembler
Italiaanstremare
Latijntremere
Papiamentstrel
Poolsdrżeć
Portugeestiritar; tremer
Saterfriesbieuwje; dubberje; trilje; tuukje
Spaanstemblar
Srananbeyfi
Westerlauwers Friesbeve
Zweedsbäva; dallra; darra; skälva