Informatie over het woord beven (Nederlands → Esperanto: tremi)

Synoniemen: bibberen, huiveren, rillen, sidderen, trillen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbevə(n)/
Afbrekingbe·ven

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) beef(ik) beefde
(jij) beeft(jij) beefde
(hij) beeft(hij) beefde
(wij) beven(wij) beefden
(jullie) beven(jullie) beefden
(gij) beeft(gij) beefdet
(zij) beven(zij) beefden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) beve(dat ik) beefde
(dat jij) beve(dat jij) beefde
(dat hij) beve(dat hij) beefde
(dat wij) beven(dat wij) beefden
(dat jullie) beven(dat jullie) beefden
(dat gij) bevet(dat gij) beefdet
(dat zij) beven(dat zij) beefden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
beefbeeft
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
bevend, bevende(hebben) gebeefd

Voorbeelden van gebruik

Maar je staat ook niet te beven van woede.
Ik merkte dat ik beefde, dat ik overal pijn had, dat ik nauwelijks op mijn benen kon staan.
„Ik begrijp het volkomen”, antwoordde de jongeman met bevende stem.
Zij begon te beven toen zij weer op de begane grond stond.
Maar Nepeese bemerkte dat de hand waarin hij het mes hield, beefde.
De goede man beefde van het hoofd tot de voeten.

Vertalingen

Afrikaansbewe
Catalaanstremolar
Deensryste
Duitsbeben; zittern; zucken; sich schütteln
Engelsquake; quiver; shiver; tremble
Engels (Oudengels)acweccan
Esperantotremi
Faeröersdarra; skelva
Finsvavista
Franstrembler
Italiaanstremare
Latijntremere
Papiamentstrel
Poolsdrżeć
Portugeestiritar; tremer
Saterfriesbieuwje; dubberje; trilje; tuukje
Spaanstemblar
Srananbeyfi
Westerlauwers Friesbeve
Zweedsbäva; dallra; darra; skälva