Informatie over het woord afzoeken (Nederlands → Esperanto: traserĉi)

Synoniemen: afschuimen, doorzóéken, doorspitten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfsukə(n)/
Afbrekingaf·zoe·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zoek af(ik) zocht af
(jij) zoekt af(jij) zocht af
(hij) zoekt af(hij) zocht af
(wij) zoeken af(wij) zochten af
(jullie) zoeken af(jullie) zochten af
(gij) zoekt af(gij) zocht af
(zij) zoeken af(zij) zochten af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afzoeke(dat ik) afzochte
(dat jij) afzoeke(dat jij) afzochte
(dat hij) afzoeke(dat hij) afzochte
(dat wij) afzoeken(dat wij) afzochten
(dat jullie) afzoeken(dat jullie) afzochten
(dat gij) afzoeket(dat gij) afzochtet
(dat zij) afzoeken(dat zij) afzochten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zoek afzoekt af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afzoekend, afzoekende(hebben) afgezocht

Voorbeelden van gebruik

Hij zocht de steppe af, maar ontdekte niets.
De hele omgeving is afgezocht.
Over een afstand van twee mijlen zocht hij zonder succes de oever af.

Vertalingen

Deensransage
Duitsdurchkämmen
Engelsransack; search
Esperantotraserĉi; priserĉi
Roemeenscăuta
Spaansescudriñar; indagar; registrar