Synoniemen: aankopen, aanschaffen, afnemen, inkopen, overnemen, betrekken, zich kopen, zich aanschaffen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈkopə(n)/ |
---|
Afbreking | ko·pen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) koop | (ik) kocht |
(jij) koopt | (jij) kocht |
(hij) koopt | (hij) kocht |
(wij) kopen | (wij) kochten |
(jullie) kopen | (jullie) kochten |
(gij) koopt | (gij) kocht |
(zij) kopen | (zij) kochten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) kope | (dat ik) kochte |
(dat jij) kope | (dat jij) kochte |
(dat hij) kope | (dat hij) kochte |
(dat wij) kopen | (dat wij) kochten |
(dat jullie) kopen | (dat jullie) kochten |
(dat gij) kopet | (dat gij) kochtet |
(dat zij) kopen | (dat zij) kochten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
koop | koopt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
kopend, kopende | (hebben) gekocht |
Ik heb een tuinkabouter gekocht.
Welke halters moet ik kopen?
Ik wil hier een huis kopen.