Informatie over het woord ophijsen (Nederlands → Esperanto: tirlevi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpɦɛi̯sə(n)/
Afbrekingop·hij·sen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) hijs op(ik) hees op
(jij) hijst op(jij) hees op
(hij) hijst op(hij) hees op
(wij) hijsen op(wij) hesen op
(jullie) hijsen op(jullie) hesen op
(gij) hijst op(gij) heest op
(zij) hijsen op(zij) hesen op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) ophijse(dat ik) ophese
(dat jij) ophijse(dat jij) ophese
(dat hij) ophijse(dat hij) ophese
(dat wij) ophijsen(dat wij) ophesen
(dat jullie) ophijsen(dat jullie) ophesen
(dat gij) ophijset(dat gij) opheset
(dat zij) ophijsen(dat zij) ophesen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
hijs ophijst op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
ophijsend, ophijsende(hebben) opgehesen

Vertalingen

Engelshoist; hoist up
Esperantotirlevi