Informatie over het woord klingelen (Nederlands → Esperanto: tinti)

Synoniemen: kletteren, rinkelen, tingelen, tinkelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈklɪŋələ(n)/
Afbrekingklin·ge·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) klingel(ik) klingelde
(jij) klingelt(jij) klingelde
(hij) klingelt(hij) klingelde
(wij) klingelen(wij) klingelden
(jullie) klingelen(jullie) klingelden
(gij) klingelt(gij) klingeldet
(zij) klingelen(zij) klingelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) klingele(dat ik) klingelde
(dat jij) klingele(dat jij) klingelde
(dat hij) klingele(dat hij) klingelde
(dat wij) klingelen(dat wij) klingelden
(dat jullie) klingelen(dat jullie) klingelden
(dat gij) klingelet(dat gij) klingeldet
(dat zij) klingelen(dat zij) klingelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
klingelklingelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
klingelend, klingelende(hebben) geklingeld

Voorbeelden van gebruik

Een belletje klingelde aan een gebogen ijzerdraadje heen en weer, zonder dat er iemand verscheen.

Vertalingen

Catalaansdringar; trincar
Deensringe
Duitsklimpern; klirren
Engelsjingle; tinkle
Esperantotinti
Franstinter
Portugeesretinir; tilintar; tinir
Saterfriesklierje; klimperje; klinsterje; ratterskje
Spaanstintinar; tintinear
Tsjechischcinkat