Informatie over het woord vliegen (Nederlands → Esperanto: aviadi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈvliɣə(n)/
Afbrekingvlie·gen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) vlieg(ik) vloog
(jij) vliegt(jij) vloog
(hij) vliegt(hij) vloog
(wij) vliegen(wij) vlogen
(jullie) vliegen(jullie) vlogen
(gij) vliegt(gij) vloogt
(zij) vliegen(zij) vlogen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) vliege(dat ik) vloge
(dat jij) vliege(dat jij) vloge
(dat hij) vliege(dat hij) vloge
(dat wij) vliegen(dat wij) vlogen
(dat jullie) vliegen(dat jullie) vlogen
(dat gij) vlieget(dat gij) vloget
(dat zij) vliegen(dat zij) vlogen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
vliegvliegt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
vliegend, vliegende(hebben) gevlogen

Voorbeelden van gebruik

Natuurlijk vloog Jim de volgende dag een paar keer laag over haar huis.

Vertalingen

Duitsfliegen
Engelsaviate
Esperantoaviadi
Faeröersflúgva
Fransfaire de l’aviation; voler
Portugeesavionar; viajar de avião
Westerlauwers Friesfleane