Information about the word raken (Dutch → Esperanto: tanĝi)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈrakə(n)/
Hyphenationra·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(hij) raakt(hij) raakte
(zij) raken(zij) raakten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat hij) rake(dat hij) raakte
(dat zij) raken(dat zij) raakten
Participles
Present participlePast participle
rakend, rakende(hebben) geraakt

Usage samples

Ze trokken verder tot ze in de verre verte de zee de horizon konden zien raken.

Translations

Englishbe tangential to; brush with
Esperantotanĝi
Portuguesetangenciar