Informatie over het woord ritselen (Nederlands → Esperanto: susuri)

Synoniem: ruisen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈrɪtsələ(n)/
Afbrekingrit·se·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) ritsel(ik) ritselde
(jij) ritselt(jij) ritselde
(hij) ritselt(hij) ritselde
(wij) ritselen(wij) ritselden
(jullie) ritselen(jullie) ritselden
(gij) ritselt(gij) ritseldet
(zij) ritselen(zij) ritselden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) ritsele(dat ik) ritselde
(dat jij) ritsele(dat jij) ritselde
(dat hij) ritsele(dat hij) ritselde
(dat wij) ritselen(dat wij) ritselden
(dat jullie) ritselen(dat jullie) ritselden
(dat gij) ritselet(dat gij) ritseldet
(dat zij) ritselen(dat zij) ritselden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
ritselritselt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
ritselend, ritselende(hebben) geritseld

Voorbeelden van gebruik

Het was windstil, er ritselde zelfs geen blaadje en het enige wat bewoog, was de schaduw van de voortstappende heer.

Vertalingen

Catalaansmurmurejar; xiuxiuar
Duitsrauschen
Engelsrustle
Esperantosusuri
Faeröersskróva; súsa; teska
Finssuhista
Franssussurer
Portugeesciciar; farfalhar; rumorejar; sussurrar
Saterfriesruuskje
Spaansmusitar; susurrar