Ynformaasje oer it wurd aannemen (Nederlânsk → Esperanto: supozi)

Synonimen: bevroeden, menen, onderstellen, stellen, uitgaan van, vermoeden, veronderstellen, oordelen, in de veronderstelling verkeren

Wurdsoartetiidwurd
Utspraak/ˈanemə(n)/
Ofbrekingaan·ne·men

Ferfoarming

Oantoanende foarm
NotiidDoetiid
(ik) neem aan(ik) nam aan
(jij) neemt aan(jij) nam aan
(hij) neemt aan(hij) nam aan
(wij) nemen aan(wij) namen aan
(jullie) nemen aan(jullie) namen aan
(gij) neemt aan(gij) naamt aan
(zij) nemen aan(zij) namen aan
Oanfoegjende foarm
NotiidDoetiid
(dat ik) aanneme(dat ik) aanname
(dat jij) aanneme(dat jij) aanname
(dat hij) aanneme(dat hij) aanname
(dat wij) aannemen(dat wij) aannamen
(dat jullie) aannemen(dat jullie) aannamen
(dat gij) aannemet(dat gij) aannamet
(dat zij) aannemen(dat zij) aannamen
hjittende foarm
Iental/MeartalMeartal
neem aanneemt aan
Mulwurden
NomulwurdDoemulwurd
aannemend, aannemende(hebben) aangenomen

Foarbylden fan gebrûk

Zij nemen blijkbaar aan dat zij gevolgd worden.
Mag ik aannemen dat dit je meisje is?
Ik neem aan dat je op antwoord kunt wachten.
De mensenrechtenafdeling van de Verenigde Naties heeft „gegronde redenen” om aan te nemen dat Rusland verantwoordelijk was voor een raketaanval op een café in het dorpje Hozra begin oktober, waarbij 59 mensen om het leven kwamen.
Wel mocht ik dus aannemen dat ik haar kende, de zee.

Oarsettingen

Deenskantage; tro
Dútskvermuten; voraussetzen; annehmen; schätzen
Esperantosupozi
Fereuerskhalda
Finskolettaa
Frânsksupposer
Fryskergje; fermoedzje
Ingelskpresume; suppose; assume; take it
Yslânskhalda
Italjaansksupporre
Katalaansksuposar
Latynputare
Nederdútskmeynen
Papiamintskideá
Poalskprzypuszczać
Portegeeskadmitir; conjeturar; crer; fazer de conta; pensar; supor
Sealterfryskfermoudje; foaruutsätte; gisje; ounnieme
Spaansksuponer
Sweedskanta
Tsjechyskdomnívat se; předpokládat
Turksksanmak