Synoniemen: overkómen, overtreffen, te boven gaan, uitmunten, voorbijstreven, te boven komen, overstijgen, doorwórstelen, surpasseren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈœy̯dblɪŋkə(n)/ |
---|
Afbreking | uit·blin·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) blink uit | (ik) blonk uit |
(jij) blinkt uit | (jij) blonk uit |
(hij) blinkt uit | (hij) blonk uit |
(wij) blinken uit | (wij) blonken uit |
(jullie) blinken uit | (jullie) blonken uit |
(gij) blinkt uit | (gij) blonkt uit |
(zij) blinken uit | (zij) blonken uit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) uitblinke | (dat ik) uitblonke |
(dat jij) uitblinke | (dat jij) uitblonke |
(dat hij) uitblinke | (dat hij) uitblonke |
(dat wij) uitblinken | (dat wij) uitblonken |
(dat jullie) uitblinken | (dat jullie) uitblonken |
(dat gij) uitblinket | (dat gij) uitblonket |
(dat zij) uitblinken | (dat zij) uitblonken |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
blink uit | blinkt uit |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
uitblinkend, uitblinkende | (hebben) uitgeblonken |