Synoniemen: souffleren, vóórzeggen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɪnflœy̯stərə(n)/ |
---|
Afbreking | in·fluis·te·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) fluister in | (ik) fluisterde in |
(jij) fluistert in | (jij) fluisterde in |
(hij) fluistert in | (hij) fluisterde in |
(wij) fluisteren in | (wij) fluisterden in |
(jullie) fluisteren in | (jullie) fluisterden in |
(gij) fluistert in | (gij) fluisterdet in |
(zij) fluisteren in | (zij) fluisterden in |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) influistere | (dat ik) influisterde |
(dat jij) influistere | (dat jij) influisterde |
(dat hij) influistere | (dat hij) influisterde |
(dat wij) influisteren | (dat wij) influisterden |
(dat jullie) influisteren | (dat jullie) influisterden |
(dat gij) influisteret | (dat gij) influisterdet |
(dat zij) influisteren | (dat zij) influisterden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
fluister in | fluistert in |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
influisterend, influisterende | (hebben) ingefluisterd |