Information about the word schoren (Dutch → Esperanto: subteni)

Synonyms: dragen, ónderhouden, ondersteunen, ruggesteunen, schragen, steunen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈsxorə(n)/
Hyphenationscho·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) schoor(ik) schoorde
(jij) schoort(jij) schoorde
(hij) schoort(hij) schoorde
(wij) schoren(wij) schoorden
(jullie) schoren(jullie) schoorden
(gij) schoort(gij) schoordet
(zij) schoren(zij) schoorden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) schore(dat ik) schoorde
(dat jij) schore(dat jij) schoorde
(dat hij) schore(dat hij) schoorde
(dat wij) schoren(dat wij) schoorden
(dat jullie) schoren(dat jullie) schoorden
(dat gij) schoret(dat gij) schoordet
(dat zij) schoren(dat zij) schoorden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
schoorschoort
Participles
Present participlePast participle
schorend, schorende(hebben) geschoord

Usage samples

Cugel keerde naar het werkplaatsje terug en barricadeerde de deur met het tafelblad van kalksteen, dat hij schoorde met een paaltje.

Translations

Afrikaansondersteun; skraag
Catalandonar suport; sostenir
Englishsupport; prop up
Esperantosubteni
Frenchappuyer; maintenir
Germanstemmen; unterhalten; unterstützen
Hungariantámogat
Italianappoggiare; poggiare; sostenere
Portugueseamparar; escorar; suportar; sustenar
Saterland Frisianstämme; unnerhoolde; unnerstöäne; unnerstutje
Spanishsostener
Thaiรอง
West Frisiandrage