Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ɔndərˈstrepə(n)/ |
Afbreking | on·der·stre·pen |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) onderstreep | (ik) onderstreepte |
(jij) onderstreept | (jij) onderstreepte |
(hij) onderstreept | (hij) onderstreepte |
(wij) onderstrepen | (wij) onderstreepten |
(jullie) onderstrepen | (jullie) onderstreepten |
(gij) onderstreept | (gij) onderstreeptet |
(zij) onderstrepen | (zij) onderstreepten |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) onderstrepe | (dat ik) onderstreepte |
(dat jij) onderstrepe | (dat jij) onderstreepte |
(dat hij) onderstrepe | (dat hij) onderstreepte |
(dat wij) onderstrepen | (dat wij) onderstreepten |
(dat jullie) onderstrepen | (dat jullie) onderstreepten |
(dat gij) onderstrepet | (dat gij) onderstreeptet |
(dat zij) onderstrepen | (dat zij) onderstreepten |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
onderstreep | onderstreept |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
onderstrepend, onderstrepende | (hebben) onderstreept |
Catalaans | subratllar |
---|---|
Deens | understrege |
Duits | unterstreichen |
Engels | underline; underscore |
Esperanto | substreki |
Portugees | sublinhar |
Saterfries | unnerstriekje |
Spaans | subrayar |
Tsjechisch | podtrhnout; zdůraznit |