Information about the word aangluren (Dutch → Esperanto: subrigardi)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈaŋɣlyːrə(n)/
Hyphenationaan·glu·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) gluur aan(ik) gluurde aan
(jij) gluurt aan(jij) gluurde aan
(hij) gluurt aan(hij) gluurde aan
(wij) gluren aan(wij) gluurden aan
(jullie) gluren aan(jullie) gluurden aan
(gij) gluurt aan(gij) gluurdet aan
(zij) gluren aan(zij) gluurden aan
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) aanglure(dat ik) aangluurde
(dat jij) aanglure(dat jij) aangluurde
(dat hij) aanglure(dat hij) aangluurde
(dat wij) aangluren(dat wij) aangluurden
(dat jullie) aangluren(dat jullie) aangluurden
(dat gij) aangluret(dat gij) aangluurdet
(dat zij) aangluren(dat zij) aangluurden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
gluur aangluurt aan
Participles
Present participlePast participle
aanglurend, aanglurende(hebben) aangegluurd

Translations

Englishpeep at
Esperantosubrigardi