Synoniemen: aanporren, aanvuren, prikkelen, stimuleren, zwepen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈanspoːrə(n)/ |
---|
Afbreking | aan·spo·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) spoor aan | (ik) spoorde aan |
(jij) spoort aan | (jij) spoorde aan |
(hij) spoort aan | (hij) spoorde aan |
(wij) sporen aan | (wij) spoorden aan |
(jullie) sporen aan | (jullie) spoorden aan |
(gij) spoort aan | (gij) spoordet aan |
(zij) sporen aan | (zij) spoorden aan |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) aanspore | (dat ik) aanspoorde |
(dat jij) aanspore | (dat jij) aanspoorde |
(dat hij) aanspore | (dat hij) aanspoorde |
(dat wij) aansporen | (dat wij) aanspoorden |
(dat jullie) aansporen | (dat jullie) aanspoorden |
(dat gij) aansporet | (dat gij) aanspoordet |
(dat zij) aansporen | (dat zij) aanspoorden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
spoor aan | spoort aan |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
aansporend, aansporende | (hebben) aangespoord |