Sinonimoj: neerzetten, oprichten, overeind zetten, stellen, zetten
Vortspeco | verbo |
---|
Prononco | /ˈɔpslan/ |
---|
Divido | op·slaan |
---|
Konjugacio
Indikativo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(ik) sla op | (ik) sloeg op |
(jij) slaat op | (jij) sloeg op |
(hij) slaat op | (hij) sloeg op |
(wij) slaan op | (wij) sloegen op |
(jullie) slaan op | (jullie) sloegen op |
(gij) slaat op | (gij) sloegt op |
(zij) slaan op | (zij) sloegen op |
Subjunktivo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(dat ik) opsla | (dat ik) opsloege |
(dat jij) opsla | (dat jij) opsloege |
(dat hij) opsla | (dat hij) opsloege |
(dat wij) opslaan | (dat wij) opsloegen |
(dat jullie) opslaan | (dat jullie) opsloegen |
(dat gij) opslaat | (dat gij) opsloeget |
(dat zij) opslaan | (dat zij) opsloegen |
Imperativo |
---|
Singularo/Pluralo | Pluralo |
---|
sla op | slaat op |
Participoj |
---|
Prezenca participo | Preterita participo |
---|
opslaand, opslaande | (hebben) opgeslagen |
In het kamp dat de mannen hadden opgeslagen, zijn een raketwerper, granaatwerper, granaten en tientallen vuurwapens aangetroffen.
Daarachter waren tenten opgeslagen, waar zij allerlei verversingen konden krijgen, waar wapen‐ en hoefsmeden en andere handwerkers tot hun beschikking stonden.