Informatie over het woord ambiëren (Nederlands → Esperanto: aspiri)

Synoniemen: aspireren, dingen, dingen naar, najagen, nastreven, streven naar

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ɑmbiˈjeːrə(n)/
Afbrekingam·bi·e·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) ambieer(ik) ambieerde
(jij) ambieert(jij) ambieerde
(hij) ambieert(hij) ambieerde
(wij) ambiëren(wij) ambieerden
(jullie) ambiëren(jullie) ambieerden
(gij) ambieert(gij) ambieerdet
(zij) ambiëren(zij) ambieerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) ambiëre(dat ik) ambieerde
(dat jij) ambiëre(dat jij) ambieerde
(dat hij) ambiëre(dat hij) ambieerde
(dat wij) ambiëren(dat wij) ambieerden
(dat jullie) ambiëren(dat jullie) ambieerden
(dat gij) ambiëret(dat gij) ambieerdet
(dat zij) ambiëren(dat zij) ambieerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
ambieerambieert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
ambiërend, ambiërende(hebben) geambieerd

Voorbeelden van gebruik

Ik kan me niet voorstellen dat iemand anders die functie ambieert.

Vertalingen

Catalaansaspirar
Duitserstreben; sich bestreben; trachten nach; streben nach; streben; trachten; sich bewerben
Engelsaspire to
Esperantoaspiri; aspiri al
Faeröersstremba; tráa
Finspyrkiä
Fransaspirer
Hongaarsaspirál; sóvárog
Nederduitsstreaven nå
Papiamentsaspirá
Portugeesaspirar; desejar vivamente; pretender
Saterfriessik bestrieuwje; trachtje ätter
Spaansaspirar; desear