Informo pri la vorto gaan (nederlanda → esperanto: soni)

Sinonimoj: kleppen, klinken, overgaan, slaan

Vortspecoverbo
Prononco/ɣan/
Dividogaan

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(hij) gaat(hij) ging
(zij) gaan(zij) gingen
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat hij) ga(dat hij) ginge
(dat zij) gaan(dat zij) gingen
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
gaand, gaande(zijn) gegaan

Uzekzemploj

Opnieuw ging de gong.
Die bel blijft maar gaan terwijl wij hier staan!
’s Nachts gaat de telefoon niet en kan ik hier geconcentreerd werken.
Op dat moment ging de telefoon op mijn bureau.

Tradukoj

afrikansoklink
anglaresound; sound; strike
danalyde
esperantosoni
feroaljóða
finnasoida
francarésonner; sonner
germanagellen; klingen; läuten; tönen
hispanatocar
hungarahangzik
italasonare
katalunafer soroll; sonar
okcidenta frizonagean; klinke
papiamentozona
portugalabater; soar
saterlanda frizonagälje; galpje; klinge; krietskje; läide
skotasoond
svedaljuda; låta; tona