Informatie over het woord schudden (Nederlands → Esperanto: skuiĝi)

Synoniemen: hobbelen, horten, stoten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxɵdə(n)/
Afbrekingschud·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) schud(ik) schudde
(jij) schudt(jij) schudde
(hij) schudt(hij) schudde
(wij) schudden(wij) schudden
(jullie) schudden(jullie) schudden
(gij) schudt(gij) schuddet
(zij) schudden(zij) schudden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) schudde(dat ik) schudde
(dat jij) schudde(dat jij) schudde
(dat hij) schudde(dat hij) schudde
(dat wij) schudden(dat wij) schudden
(dat jullie) schudden(dat jullie) schudden
(dat gij) schuddet(dat gij) schuddet
(dat zij) schudden(dat zij) schudden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
schuddend, schuddende(hebben) schudden

Voorbeelden van gebruik

Natuurlijk begon het grootzeil te schudden en we haalden het neer.

Vertalingen

Deensryste
Engelsshake
Engels (Oudengels)acweccan
Esperantoskuiĝi
Thaisส่าย