Informatie over het woord verzekeren (Nederlands → Esperanto: aserti)

Synoniemen: beweren, poneren, stellen, claimen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/vərˈzekərə(n)/
Afbrekingver·ze·ke·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) verzeker(ik) verzekerde
(jij) verzekert(jij) verzekerde
(hij) verzekert(hij) verzekerde
(wij) verzekeren(wij) verzekerden
(jullie) verzekeren(jullie) verzekerden
(gij) verzekert(gij) verzekerdet
(zij) verzekeren(zij) verzekerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) verzekere(dat ik) verzekerde
(dat jij) verzekere(dat jij) verzekerde
(dat hij) verzekere(dat hij) verzekerde
(dat wij) verzekeren(dat wij) verzekerden
(dat jullie) verzekeren(dat jullie) verzekerden
(dat gij) verzekeret(dat gij) verzekerdet
(dat zij) verzekeren(dat zij) verzekerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
verzekerverzekert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
verzekerend, verzekerende(hebben) verzekerd

Voorbeelden van gebruik

„Ja, het is echt, hoor!” verzekerde de klant, doch nu verloor de kruidenier zijn geduld.
Er zal spoedig genoeg worden gevochten, dat verzeker ik u.
Het zou niet meer zijn dan een formaliteit, zo had Scharde hem verzekerd.
Verzeker hem dat ik hem niet beschouw als zijn vrienden, met wie ik hoffelijk kan verkeren, maar als een man met wie ik op voet van oorlog sta.

Vertalingen

Afrikaansbeweer
Catalaansafirmar; assegurar; asserir; asseverar
Deenshævde; påstå
Duitsbehaupten; versichern; beteuern
Engelsaffirm; aver
Esperantoaserti
Faeröersvátta; vissa
Fransaffirmer
Hongaarsállít
IJslandsstaðhæfa
Italiaansaffermare; asserire; sostenere
Latijnautumare
Nederduitsbewären
Noorspåstå; hevde
Portugeesafiançar; assegurar; asseverar; certificar; garantir; sustenar
Saterfriesbehauptje
Spaansaducir; afirmar; aseverar; sostener
Westerlauwers Friesbeweare
Zweedshävda; påstå