Informatie over het woord fluiten (Nederlands → Esperanto: sibli)

Synoniemen: sissen, gieren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈflœy̯tə(n)/
Afbrekingflui·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) fluit(ik) floot
(jij) fluit(jij) floot
(hij) fluit(hij) floot
(wij) fluiten(wij) floten
(jullie) fluiten(jullie) floten
(gij) fluit(gij) floot
(zij) fluiten(zij) floten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) fluite(dat ik) flote
(dat jij) fluite(dat jij) flote
(dat hij) fluite(dat hij) flote
(dat wij) fluiten(dat wij) floten
(dat jullie) fluiten(dat jullie) floten
(dat gij) fluitet(dat gij) flotet
(dat zij) fluiten(dat zij) floten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
fluitfluit
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
fluitend, fluitende(hebben) gefloten

Voorbeelden van gebruik

De wind floot door de kale bomen en de luiken klapperden, maar niets levends bewoog zich in het landschap.
De wind floot om me heen.
Pijlen floten en ketsten af op de stenen rondom hen.

Vertalingen

Duitssurren; zischen
Engelshiss; whistle; whizz
Esperantosibli
Faeröersfísa; hvæsa
Franssiffler
Portugeesassobiar; sibilar
Saterfriessisje; siskje; snirje; snurje
Spaanssilbar
Tsjechischsyčet; zasyčet