Synoniemen: ontromen, romen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɑfromə(n)/ |
---|
Afbreking | af·ro·men |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) room af | (ik) roomde af |
(jij) roomt af | (jij) roomde af |
(hij) roomt af | (hij) roomde af |
(wij) romen af | (wij) roomden af |
(jullie) romen af | (jullie) roomden af |
(gij) roomt af | (gij) roomdet af |
(zij) romen af | (zij) roomden af |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) afrome | (dat ik) afroomde |
(dat jij) afrome | (dat jij) afroomde |
(dat hij) afrome | (dat hij) afroomde |
(dat wij) afromen | (dat wij) afroomden |
(dat jullie) afromen | (dat jullie) afroomden |
(dat gij) afromet | (dat gij) afroomdet |
(dat zij) afromen | (dat zij) afroomden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
room af | roomt af |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
afromend, afromende | (hebben) afgeroomd |