Synoniemen: drogen, droogmaken, uitdrogen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɑvdroɣə(n)/ |
---|
Afbreking | af·dro·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) droog af | (ik) droogde af |
(jij) droogt af | (jij) droogde af |
(hij) droogt af | (hij) droogde af |
(wij) drogen af | (wij) droogden af |
(jullie) drogen af | (jullie) droogden af |
(gij) droogt af | (gij) droogdet af |
(zij) drogen af | (zij) droogden af |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) afdroge | (dat ik) afdroogde |
(dat jij) afdroge | (dat jij) afdroogde |
(dat hij) afdroge | (dat hij) afdroogde |
(dat wij) afdrogen | (dat wij) afdroogden |
(dat jullie) afdrogen | (dat jullie) afdroogden |
(dat gij) afdroget | (dat gij) afdroogdet |
(dat zij) afdrogen | (dat zij) afdroogden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
droog af | droogt af |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
afdrogend, afdrogende | (hebben) afgedroogd |