Synonyms: bekendmaken, in kennis stellen, kond doen van, mededelen, melden, op de hoogte brengen, aanzeggen, verluiden, te kennen geven, laten weten
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /vərˈʋɪtəɣə(n)/ |
---|
Hyphenation | ver·wit·ti·gen |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) verwittig | (ik) verwittigde |
(jij) verwittigt | (jij) verwittigde |
(hij) verwittigt | (hij) verwittigde |
(wij) verwittigen | (wij) verwittigden |
(jullie) verwittigen | (jullie) verwittigden |
(gij) verwittigt | (gij) verwittigdet |
(zij) verwittigen | (zij) verwittigden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) verwittige | (dat ik) verwittigde |
(dat jij) verwittige | (dat jij) verwittigde |
(dat hij) verwittige | (dat hij) verwittigde |
(dat wij) verwittigen | (dat wij) verwittigden |
(dat jullie) verwittigen | (dat jullie) verwittigden |
(dat gij) verwittiget | (dat gij) verwittigdet |
(dat zij) verwittigen | (dat zij) verwittigden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
verwittig | verwittigt |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
verwittigend, verwittigende | (hebben) verwittigd |
Hoogheid, we waren niet verwittigd van uw komst!
Wat aardig van je dat je me daar zo vroeg van komt verwittigen.