Informatie over het woord blozen (Nederlands → Esperanto: ruĝiĝi)

Synoniemen: kleuren, rood aanlopen, rood worden

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈblozə(n)/
Afbrekingblo·zen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bloos(ik) bloosde
(jij) bloost(jij) bloosde
(hij) bloost(hij) bloosde
(wij) blozen(wij) bloosden
(jullie) blozen(jullie) bloosden
(gij) bloost(gij) bloosdet
(zij) blozen(zij) bloosden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) bloze(dat ik) bloosde
(dat jij) bloze(dat jij) bloosde
(dat hij) bloze(dat hij) bloosde
(dat wij) blozen(dat wij) bloosden
(dat jullie) blozen(dat jullie) bloosden
(dat gij) blozet(dat gij) bloosdet
(dat zij) blozen(dat zij) bloosden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bloosbloost
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
blozend, blozende(hebben) gebloosd

Voorbeelden van gebruik

Ze voelde dat ze weer bloosde.
Ze bloosde ervan.
Ja, een echte chauffeur zou nu stamelen en blozen.

Vertalingen

Afrikaansbloos
Duitserröten; rot werden; rot anlaufen
Engelsblush; redden
Esperantoruĝiĝi
Faeröersrodna
Fransrougir
Nederduitsklören
Portugeescorar
Russischалеть; багроветь
Saterfriesrood wäide
Spaansponerse rojo