Synoniemen: omwentelen, ronddraaien, rondtollen, rondwentelen, roteren, tollen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈdraːjə(n)/ |
---|
Afbreking | draai·en |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) draai | (ik) draaide |
(jij) draait | (jij) draaide |
(hij) draait | (hij) draaide |
(wij) draaien | (wij) draaiden |
(jullie) draaien | (jullie) draaiden |
(gij) draait | (gij) draaidet |
(zij) draaien | (zij) draaiden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) draaie | (dat ik) draaide |
(dat jij) draaie | (dat jij) draaide |
(dat hij) draaie | (dat hij) draaide |
(dat wij) draaien | (dat wij) draaiden |
(dat jullie) draaien | (dat jullie) draaiden |
(dat gij) draaiet | (dat gij) draaidet |
(dat zij) draaien | (dat zij) draaiden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
draai | draait |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
draaiend, draaiende | (hebben) gedraaid |