Informatie over het woord snorken (Nederlands → Esperanto: ronki)

Synoniemen: knorren, ronken, snurken

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) snork(ik) snorkte
(jij) snorkt(jij) snorkte
(hij) snorkt(hij) snorkte
(wij) snorken(wij) snorkten
(jullie) snorken(jullie) snorkten
(gij) snorkt(gij) snorktet
(zij) snorken(zij) snorkten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) snorke(dat ik) snorkte
(dat jij) snorke(dat jij) snorkte
(dat hij) snorke(dat hij) snorkte
(dat wij) snorken(dat wij) snorkten
(dat jullie) snorken(dat jullie) snorkten
(dat gij) snorket(dat gij) snorktet
(dat zij) snorken(dat zij) snorkten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
snorksnorkt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
snorkend, snorkende(hebben) gesnorkt

Vertalingen

Catalaansbramar; bramular; roncar
Deenssnorke
Duitsschnarchen
Engelssnore
Esperantoronki
Faeröersrjóta; snorka
Fransronfler; vrombir
Italiaansrussare
Papiamentsronka
Portugeesressonar; roncar
Saterfriessnurkje; soagje
Spaansroncar
Thaisกรน
Tsjechischchrápat