Informatie over het woord knorren (Nederlands → Esperanto: ronki)

Synoniemen: ronken, snorken, snurken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈknɔrə(n)/
Afbrekingknor·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) knor(ik) knorde
(jij) knort(jij) knorde
(hij) knort(hij) knorde
(wij) knorren(wij) knorden
(jullie) knorren(jullie) knorden
(gij) knort(gij) knordet
(zij) knorren(zij) knorden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) knorre(dat ik) knorde
(dat jij) knorre(dat jij) knorde
(dat hij) knorre(dat hij) knorde
(dat wij) knorren(dat wij) knorden
(dat jullie) knorren(dat jullie) knorden
(dat gij) knorret(dat gij) knordet
(dat zij) knorren(dat zij) knorden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
knorknort
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
knorrend, knorrende(hebben) geknord

Voorbeelden van gebruik

Na een uurtje of twee knort onze maag.

Vertalingen

Catalaansbramar; bramular; roncar
Deenssnorke
Duitsschnarchen
Engelssnore; snort
Esperantoronki
Faeröersrjóta; snorka
Fransronfler; vrombir
Italiaansrussare
Papiamentsronka
Portugeesressonar; roncar
Saterfriessnurkje; soagje
Spaansroncar
Thaisกรน
Tsjechischchrápat