Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈrɔntfliɣə(n)/ |
Afbreking | rond·vlie·gen |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) vlieg rond | (ik) vloog rond |
(jij) vliegt rond | (jij) vloog rond |
(hij) vliegt rond | (hij) vloog rond |
(wij) vliegen rond | (wij) vlogen rond |
(jullie) vliegen rond | (jullie) vlogen rond |
(gij) vliegt rond | (gij) vloogt rond |
(zij) vliegen rond | (zij) vlogen rond |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) rondvliege | (dat ik) rondvloge |
(dat jij) rondvliege | (dat jij) rondvloge |
(dat hij) rondvliege | (dat hij) rondvloge |
(dat wij) rondvliegen | (dat wij) rondvlogen |
(dat jullie) rondvliegen | (dat jullie) rondvlogen |
(dat gij) rondvlieget | (dat gij) rondvloget |
(dat zij) rondvliegen | (dat zij) rondvlogen |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
vlieg rond | vliegt rond |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
rondvliegend, rondvliegende | (hebben) rondgevlogen |
Esperanto | rondflugi |
---|