Information about the word wagen (Dutch → Esperanto: riski)

Synonyms: kans lopen, op het spel zetten, riskeren, in de waagschaal stellen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈʋaɣə(n)/
Hyphenationwa·gen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) waag(ik) waagde
(jij) waagt(jij) waagde
(hij) waagt(hij) waagde
(wij) wagen(wij) waagden
(jullie) wagen(jullie) waagden
(gij) waagt(gij) waagdet
(zij) wagen(zij) waagden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) wage(dat ik) waagde
(dat jij) wage(dat jij) waagde
(dat hij) wage(dat hij) waagde
(dat wij) wagen(dat wij) waagden
(dat jullie) wagen(dat jullie) waagden
(dat gij) waget(dat gij) waagdet
(dat zij) wagen(dat zij) waagden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
waagwaagt
Participles
Present participlePast participle
wagend, wagende(hebben) gewaagd

Usage samples

Ik besefte wat ik waagde.
Het hoort bij jou om je leven te wagen.
Ze wisten dat de politie ook het water in de gaten hield en ze zouden heus die zestigduizend gulden daar niet aan gewaagd hebben.

Translations

Catalanarriscar; exposar
Danishriskere
Englishhazard; risk; venture
Esperantoriski
Faeroesevága
Finnishvaarantaa
Frenchaventurer; oser; risquer
Germanriskieren; wagen; dem Zufall überlassen; aufs Spiel setzen
Italianarrischiare
Papiamentoriska
Portuguesearriscar; avançar; aventurar
Romanianrisca; se aventura
Saterland Frisianriskierje; woogje
Spanisharriesgar; exponer
Swedishriskera; våga; äventyra
Thaiเสี่ยง
West Frisiannoedzje