Synoniemen: fiksen, herstellen, maken, verhelpen, verstellen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /repaˈrerə(n)/ |
---|
Afbreking | re·pa·re·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) repareer | (ik) repareerde |
(jij) repareert | (jij) repareerde |
(hij) repareert | (hij) repareerde |
(wij) repareren | (wij) repareerden |
(jullie) repareren | (jullie) repareerden |
(gij) repareert | (gij) repareerdet |
(zij) repareren | (zij) repareerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) reparere | (dat ik) repareerde |
(dat jij) reparere | (dat jij) repareerde |
(dat hij) reparere | (dat hij) repareerde |
(dat wij) repareren | (dat wij) repareerden |
(dat jullie) repareren | (dat jullie) repareerden |
(dat gij) repareret | (dat gij) repareerdet |
(dat zij) repareren | (dat zij) repareerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
repareer | repareert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
reparerend, reparerende | (hebben) gerepareerd |
Kunnen we hem repareren?
Probeer nooit een kapot TV‐toestel zelf te repareren als u daar geen verstand van heeft.
Een was er tijdens de strijd licht beschadigd en werd gerepareerd toen er een tweede aanval, ditmaal door twaalf bommenwerpers, werd ingezet.