Informatie over het woord hoepelen (Nederlands → Esperanto: ringegludi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɦupələ(n)/
Afbrekinghoe·pe·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) hoepel(ik) hoepelde
(jij) hoepelt(jij) hoepelde
(hij) hoepelt(hij) hoepelde
(wij) hoepelen(wij) hoepelden
(jullie) hoepelen(jullie) hoepelden
(gij) hoepelt(gij) hoepeldet
(zij) hoepelen(zij) hoepelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) hoepele(dat ik) hoepelde
(dat jij) hoepele(dat jij) hoepelde
(dat hij) hoepele(dat hij) hoepelde
(dat wij) hoepelen(dat wij) hoepelden
(dat jullie) hoepelen(dat jullie) hoepelden
(dat gij) hoepelet(dat gij) hoepeldet
(dat zij) hoepelen(dat zij) hoepelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
hoepelhoepelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
hoepelend, hoepelende(hebben) gehoepeld

Vertalingen

Esperantoringegludi