Informatie over het woord afwijzen (Nederlands → Esperanto: rifuzi)

Synoniemen: afkeuren, het vertikken, terugwijzen, vertikken, weigeren, afslaan

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfʋɛi̯zə(n)/
Afbrekingaf·wij·zen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) wijs af(ik) wees af
(jij) wijst af(jij) wees af
(hij) wijst af(hij) wees af
(wij) wijzen af(wij) wezen af
(jullie) wijzen af(jullie) wezen af
(gij) wijst af(gij) weest af
(zij) wijzen af(zij) wezen af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afwijze(dat ik) afweze
(dat jij) afwijze(dat jij) afweze
(dat hij) afwijze(dat hij) afweze
(dat wij) afwijzen(dat wij) afwezen
(dat jullie) afwijzen(dat jullie) afwezen
(dat gij) afwijzet(dat gij) afwezet
(dat zij) afwijzen(dat zij) afwezen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
wijs afwijst af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afwijzend, afwijzende(hebben) afgewezen

Voorbeelden van gebruik

Geen wonder dat Katrien hem altijd afwijst!

Vertalingen

Afrikaansweier
Catalaansrefusar
Deensnægte; vægre sig
Duitsablehnen; abschlagen; ausschlagen; versagen; weigern; verweigern
Engelsrefuse; reject; decline; disallow
Esperantorifuzi; malakcepti
Faeröershavna; sýta
Fransrefuser; rejeter; repousser
IJslandsneita
Italiaansrifiutarsi
Latijnnegare
Maleismenolak
Noorsnekte
Papiamentsnenga
Portugeesindeferir; negar‐se a; recusar
Saterfriesferseeke; fersichtje; ouliene; ouslo; uutslo; Wäigerenge; wäigerje
Spaansrehusar
Srananmombi; weygri
Thaisปฎิเสธ
Westerlauwers Friesôfkitse; ôfwize
Zweedsneka; vägra