Informatie over het woord afkeuren (Nederlands → Esperanto: rifuzi)

Synoniemen: afwijzen, het vertikken, terugwijzen, vertikken, weigeren, afslaan

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfkøːrə(n)/
Afbrekingaf·keu·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) keur af(ik) keurde af
(jij) keurt af(jij) keurde af
(hij) keurt af(hij) keurde af
(wij) keuren af(wij) keurden af
(jullie) keuren af(jullie) keurden af
(gij) keurt af(gij) keurdet af
(zij) keuren af(zij) keurden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afkeure(dat ik) afkeurde
(dat jij) afkeure(dat jij) afkeurde
(dat hij) afkeure(dat hij) afkeurde
(dat wij) afkeuren(dat wij) afkeurden
(dat jullie) afkeuren(dat jullie) afkeurden
(dat gij) afkeuret(dat gij) afkeurdet
(dat zij) afkeuren(dat zij) afkeurden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
keur afkeurt af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afkeurend, afkeurende(hebben) afgekeurd

Vertalingen

Afrikaansweier
Catalaansrefusar
Deensnægte; vægre sig
Duitsablehnen; abschlagen; ausschlagen; versagen; weigern; verweigern
Engelsreject; disallow
Esperantorifuzi; malakcepti
Faeröershavna; sýta
Fransrefuser; rejeter; repousser
IJslandsneita
Italiaansrifiutarsi
Latijnnegare
Maleismenolak
Noorsnekte
Papiamentsnenga
Portugeesindeferir; negar‐se a; recusar
Saterfriesferseeke; fersichtje; ouliene; ouslo; uutslo; Wäigerenge; wäigerje
Spaansrehusar
Srananmombi; weygri
Thaisปฎิเสธ
Westerlauwers Friesôfkitse; ôfwize
Zweedsneka; vägra