Information about the word nakaarten (Dutch → Esperanto: rezonadi postfakte)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈnakaːrtə(n)/
Hyphenationna·kaar·ten

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) kaart na(ik) kaartte na
(jij) kaart na(jij) kaartte na
(hij) kaart na(hij) kaartte na
(wij) kaarten na(wij) kaartten na
(jullie) kaarten na(jullie) kaartten na
(gij) kaart na(gij) kaarttet na
(zij) kaarten na(zij) kaartten na
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) nakaarte(dat ik) nakaartte
(dat jij) nakaarte(dat jij) nakaartte
(dat hij) nakaarte(dat hij) nakaartte
(dat wij) nakaarten(dat wij) nakaartten
(dat jullie) nakaarten(dat jullie) nakaartten
(dat gij) nakaartet(dat gij) nakaarttet
(dat zij) nakaarten(dat zij) nakaartten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
kaart nakaart na
Participles
Present participlePast participle
nakaartend, nakaartende(hebben) nagekaart

Translations

Englishhold a post‐mortem
Esperantorezonadi postfakte