Synoniemen: tegenstreven, verzet bieden, weerstaan, zich verzetten, zich verzetten tegen, tegensporrelen, weerstand bieden
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈteɣə(n)spɑrtələ(n)/ |
---|
Afbreking | te·gen·spar·te·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) spartel tegen | (ik) spartelde tegen |
(jij) spartelt tegen | (jij) spartelde tegen |
(hij) spartelt tegen | (hij) spartelde tegen |
(wij) spartelen tegen | (wij) spartelden tegen |
(jullie) spartelen tegen | (jullie) spartelden tegen |
(gij) spartelt tegen | (gij) sparteldet tegen |
(zij) spartelen tegen | (zij) spartelden tegen |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) tegenspartele | (dat ik) tegenspartelde |
(dat jij) tegenspartele | (dat jij) tegenspartelde |
(dat hij) tegenspartele | (dat hij) tegenspartelde |
(dat wij) tegenspartelen | (dat wij) tegenspartelden |
(dat jullie) tegenspartelen | (dat jullie) tegenspartelden |
(dat gij) tegenspartelet | (dat gij) tegensparteldet |
(dat zij) tegenspartelen | (dat zij) tegenspartelden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
spartel tegen | spartelt tegen |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
tegenspartelend, tegenspartelende | (hebben) tegengesparteld |
Zodra dit tot hem doordrong, begon hij hevig tegen te spartelen.
Als ze hem probeerden te boeien, zou hij tegenspartelen.