Informatie over het woord terugroepen (Nederlands → Esperanto: revoki)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/təˈrɵxrupə(n)/
Afbrekingte·rug·roe·pen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) roep terug(ik) riep terug
(jij) roept terug(jij) riep terug
(hij) roept terug(hij) riep terug
(wij) roepen terug(wij) riepen terug
(jullie) roepen terug(jullie) riepen terug
(gij) roept terug(gij) riept terug
(zij) roepen terug(zij) riepen terug
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) terugroepe(dat ik) terugriepe
(dat jij) terugroepe(dat jij) terugriepe
(dat hij) terugroepe(dat hij) terugriepe
(dat wij) terugroepen(dat wij) terugriepen
(dat jullie) terugroepen(dat jullie) terugriepen
(dat gij) terugroepet(dat gij) terugriepet
(dat zij) terugroepen(dat zij) terugriepen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
roep terugroept terug
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
terugroepend, terugroepende(zijn) teruggeroepen

Voorbeelden van gebruik

ChristenUnie‐Kamerlid Joël Voordewind riep de minister op de Nederlandse ambassadeur terug te roepen, maar daar voelt het kabinet niets voor.
Door Cartwrights stem werd hij tot de werkelijkheid teruggeroepen.

Vertalingen

Duitswiderrufen
Engelsrecall; call back
Esperantorevoki
Faeröerskalla aftur
Fransrappeler