Informatie over het woord opwarmen (Nederlands → Esperanto: revarmigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpʋɑrmə(n)/
Afbrekingop·war·men

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) warm op(ik) warmde op
(jij) warmt op(jij) warmde op
(hij) warmt op(hij) warmde op
(wij) warmen op(wij) warmden op
(jullie) warmen op(jullie) warmden op
(gij) warmt op(gij) warmdet op
(zij) warmen op(zij) warmden op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) opwarme(dat ik) opwarmde
(dat jij) opwarme(dat jij) opwarmde
(dat hij) opwarme(dat hij) opwarmde
(dat wij) opwarmen(dat wij) opwarmden
(dat jullie) opwarmen(dat jullie) opwarmden
(dat gij) opwarmet(dat gij) opwarmdet
(dat zij) opwarmen(dat zij) opwarmden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
warm opwarmt op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
opwarmend, opwarmende(hebben) opgewarmd

Voorbeelden van gebruik

Waarom warmt u die niet op?

Vertalingen

Esperantorevarmigi
Fransréchauffer
Portugeesreaquecer