Synonyms: rusten, toeven, verblijven, zich ophouden
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) blijf | (ik) bleef |
(jij) blijft | (jij) bleef |
(hij) blijft | (hij) bleef |
(wij) blijven | (wij) bleven |
(jullie) blijven | (jullie) bleven |
(gij) blijft | (gij) bleeft |
(zij) blijven | (zij) bleven |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) blijve | (dat ik) bleve |
(dat jij) blijve | (dat jij) bleve |
(dat hij) blijve | (dat hij) bleve |
(dat wij) blijven | (dat wij) bleven |
(dat jullie) blijven | (dat jullie) bleven |
(dat gij) blijvet | (dat gij) blevet |
(dat zij) blijven | (dat zij) bleven |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
blijf | blijft |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
blijvend, blijvende | (zijn) gebleven |
Dan blijf ik liever hier.
Hoelang was je van plan te blijven?
Hun veiligheid was ter plaatse nog het grootst en dus bleven zij.
Je kunt beter bij mij blijven.
De anderen blijven op de basis tot wij terug zijn.
We gaan veel plezier maken maar denk eraan: blijf bij de groep!
Blijft u lang?