Indikativo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(ik) schilder over | (ik) schilderde over |
(jij) schildert over | (jij) schilderde over |
(hij) schildert over | (hij) schilderde over |
(wij) schilderen over | (wij) schilderden over |
(jullie) schilderen over | (jullie) schilderden over |
(gij) schildert over | (gij) schilderdet over |
(zij) schilderen over | (zij) schilderden over |
Subjunktivo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(dat ik) óverschildere | (dat ik) overschilderde |
(dat jij) óverschildere | (dat jij) overschilderde |
(dat hij) óverschildere | (dat hij) overschilderde |
(dat wij) overschilderen | (dat wij) overschilderden |
(dat jullie) overschilderen | (dat jullie) overschilderden |
(dat gij) overschilderet | (dat gij) overschilderdet |
(dat zij) overschilderen | (dat zij) overschilderden |
Imperativo |
---|
Singularo/Pluralo | Pluralo |
---|
schilder over | schildert over |
Participoj |
---|
Prezenca participo | Preterita participo |
---|
overschilderend, overschilderende | (hebben) overgeschilderd |