Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /təˈrɵxsʋɛmə(n)/ |
Afbreking | te·rug·zwem·men |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) zwem terug | (ik) zwom terug |
(jij) zwemt terug | (jij) zwom terug |
(hij) zwemt terug | (hij) zwom terug |
(wij) zwemmen terug | (wij) zwommen terug |
(jullie) zwemmen terug | (jullie) zwommen terug |
(gij) zwemt terug | (gij) zwomt terug |
(zij) zwemmen terug | (zij) zwommen terug |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) terugzwemme | (dat ik) terugzwomme |
(dat jij) terugzwemme | (dat jij) terugzwomme |
(dat hij) terugzwemme | (dat hij) terugzwomme |
(dat wij) terugzwemmen | (dat wij) terugzwommen |
(dat jullie) terugzwemmen | (dat jullie) terugzwommen |
(dat gij) terugzwemmet | (dat gij) terugzwommet |
(dat zij) terugzwemmen | (dat zij) terugzwommen |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
zwem terug | zwemt terug |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
terugzwemmend, terugzwemmende | (zijn) teruggezwommen |
Engels | swim back |
---|---|
Esperanto | renaĝi |