Informatie over het woord opfrissen (Nederlands → Esperanto: refreŝigi)

Synoniemen: laven, opknappen, verfrissen, verversen, verkwikken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpfrɪsə(n)/
Afbrekingop·fris·sen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) fris op(ik) friste op
(jij) frist op(jij) friste op
(hij) frist op(hij) friste op
(wij) frissen op(wij) fristen op
(jullie) frissen op(jullie) fristen op
(gij) frist op(gij) fristet op
(zij) frissen op(zij) fristen op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) opfrisse(dat ik) opfriste
(dat jij) opfrisse(dat jij) opfriste
(dat hij) opfrisse(dat hij) opfriste
(dat wij) opfrissen(dat wij) opfristen
(dat jullie) opfrissen(dat jullie) opfristen
(dat gij) opfrisset(dat gij) opfristet
(dat zij) opfrissen(dat zij) opfristen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
fris opfrist op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
opfrissend, opfrissende(hebben) opgefrist

Vertalingen

Duitserfrischen; erquicken; wieder frisch machen
Engelsrefresh
Esperantorefreŝigi
Fransrafraîchir
Portugeesavivar; refrescar
Saterfriesärkwikje; friskje