Informatie over het woord breken (Nederlands → Esperanto: refraktiĝi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbrekə(n)/
Afbrekingbre·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) breek(ik) brak
(jij) breekt(jij) brak
(hij) breekt(hij) brak
(wij) breken(wij) braken
(jullie) breken(jullie) braken
(gij) breekt(gij) braakt
(zij) breken(zij) braken
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) breke(dat ik) brake
(dat jij) breke(dat jij) brake
(dat hij) breke(dat hij) brake
(dat wij) breken(dat wij) braken
(dat jullie) breken(dat jullie) braken
(dat gij) breket(dat gij) braket
(dat zij) breken(dat zij) braken
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
brekend, brekende(zijn) gebroken

Vertalingen

Engelsrefract
Esperantorefraktiĝi
Spaansrefractarse
Westerlauwers Friesbrekke