Informatie over het woord terugvallen (Nederlands → Esperanto: refali)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/təˈrɵxfɑlə(n)/
Afbrekingte·rug·val·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) val terug(ik) viel terug
(jij) valt terug(jij) viel terug
(hij) valt terug(hij) viel terug
(wij) vallen terug(wij) vielen terug
(jullie) vallen terug(jullie) vielen terug
(gij) valt terug(gij) vielt terug
(zij) vallen terug(zij) vielen terug
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) terugvalle(dat ik) terugviele
(dat jij) terugvalle(dat jij) terugviele
(dat hij) terugvalle(dat hij) terugviele
(dat wij) terugvallen(dat wij) terugvielen
(dat jullie) terugvallen(dat jullie) terugvielen
(dat gij) terugvallet(dat gij) terugvielet
(dat zij) terugvallen(dat zij) terugvielen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
val terugvalt terug
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
terugvallend, terugvallende(zijn) teruggevallen

Voorbeelden van gebruik

Het touw viel weer terug.
Ik kan mijne benen bijna niet meer verroeren, en val krachteloos terug op het gras.

Vertalingen

Duitszurückfallen; nach hinten fallen; verfallen
Engelsbackslide; lapse
Esperantorefali
Fransretomber
Portugeesrecair