Informasie oor die woord boom (Nederlands → Esperanto: arbo)

Woordsoortselfstandige naamwoord
Uitspraak/bom/
Afbrekingboom
Geslagmanlik
Meervoudbomen

Verkleinwoord
EnkelvoudMeervoud
boompjeboompjes

Voorbeelde van gebruik

Maar van de boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten.
Zes mensen zijn zaterdag gewond geraakt toen ze schuilden onder een boom die werd geraakt door de bliksem in het zuidwesten van Duitsland.
Maar hij kwam in een boom terecht en bleef in de takken hangen.
Het is een machtige boom die 30 tot 40 m hoog wordt.
Bomen of banken stonden er niet.
Hij hoorde een geluid in de boom boven zich.
De verkenners kwamen van tussen de bomen vandaan en brachten de opperhoofden verslag uit.
De maan scheen vol door de bomen en wierp vreemde schaduwen op het pad.

Vertalinge

Afrikaansboom
Albaniesdru
Deenstræ
DuitsBaum
Engelstree
Engels (Ou Engels)beam; treow
Esperantoarbo
Faroëestræ
Finspuu
Fransarbre
Hawaiïeskumulāʻau; lāʻau
Hongaarsfa
Italiaansalbero
Jamaikaanse Patoischrii
Jiddisjבױם
Kabiliesaseklu
Katalaansarbre
Latynarbor
LuxemburgsBam
Maleispohon; pokok
Nederduitsboum
Noorstre
Papiamentspalo; palu
Poolsdrzewo
Portugeesárvore
Roemeenspom
Russiesдерево
SaterfriesBoom
Skotstree
Skots-Gaeliescraobh
Spaansárbol
Srananbon
Swahilimti
Sweedsträd
Thaiต้นไม้
Tsjeggiesstrom
Turksağaç
Walliescoeden
Wes‐Friesbeam
Yslandstré