Synonyms: opstellen, redigeren, stellen, stileren
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) maak op | (ik) maakte op |
(jij) maakt op | (jij) maakte op |
(hij) maakt op | (hij) maakte op |
(wij) maken op | (wij) maakten op |
(jullie) maken op | (jullie) maakten op |
(gij) maakt op | (gij) maaktet op |
(zij) maken op | (zij) maakten op |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) opmake | (dat ik) opmaakte |
(dat jij) opmake | (dat jij) opmaakte |
(dat hij) opmake | (dat hij) opmaakte |
(dat wij) opmaken | (dat wij) opmaakten |
(dat jullie) opmaken | (dat jullie) opmaakten |
(dat gij) opmaket | (dat gij) opmaaktet |
(dat zij) opmaken | (dat zij) opmaakten |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
maak op | maakt op |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
opmakend, opmakende | (hebben) opgemaakt |
Na 22 jaren in dit leven, maak ik het testament op van mijn jeugd.
Als een echte zakenman wilde hij er maar dadelijk een contract van opmaken.